Hebben, zijn, houden va, worden, zeggen et heten
hebben (avoir) zijn (être) houden van (aimer)
ik heb ik ben ik hou van
je hebt je bent je houdt van
hij heeft hij is hij houdt van
we hebben we zijn we houden van
jullie hebben jullie zijn jullie houden van
ze hebben ze zijn ze houden van
worden (devenir) zeggen (dire) heten (s’appeler)
ik word ik zeg ik heet
je wordt je zegt je heet
hij wordt hij zegt hij heet
we worden we zeggen we heten
jullie worden jullie zeggen jullie heten
ze worden ze zeggen ze heten